Bedreiging/ vernieling.

Op 30 januari heb ik een rechtszaak bijgewoond. Deze ging over de vernieling van een tuinhek door Dhr. S bij zijn achterbuurvrouw. Deze zaak werd behandeld door de politierechter. Hier waren ook Dhr. S. en zijn raadsman bij aanwezig, evenals een Officier van Justitie.

 

De aanklacht.

 Tegen S. zijn er 2 aangiftes gedaan.

 Ten eerste: Vernieling van het hek van de achterbuurvrouw.

 Ten tweede: Bedreiging met de dood van de kinderen van de achterbuurvrouw.

 Te beginnen met de bedreiging.

 De achterbuurvrouw beweert een telefoontje gehad te hebben van S., waarin hij letterlijk gezegd zou hebben: "Jij valt mijn kinderen lastig, dus ik val jouw kinderen lastig. Jouw dochtertje die bij […] werkt zal ik eens even tegenkomen en dan zorg ik dat jij en je dochter het niet na kunnen vertellen." S. beweert dat dit niet waar is. Hij vertelt de vrouw uitgescholden te hebben met, (naar zijn mening) niet voor herhaling vatbare, scheldwoorden. Volgens de Officier van Justitie kon er dus niet wettelijk bewezen worden, wat er gezegd is tijdens dit telefoontje. Op zijn verzoek werd S. dus voor deze zaak vrijgesproken.

de vernieling van het tuinhek.

Dhr. S. had tijdens het politieverhoor al bekend aan deze vernieling. Tijdens deze rechtszaak kreeg hij nog een kans om zijn kant van het verhaal te vertellen. Hij vertelde dat de achterbuurvrouw bij hem al punaises en glasscherven in de tuin gegooid had en verf op zijn laminaat zat, door haar toedoen, wat er niet meer af te halen was. Door persoonlijke omstandigheden had Dhr. S. geen baan en krijgt hij geen bijstand meer. Ook heeft hij kortgeleden te horen gekregen dat hij uit huis gezet is met zijn vriendin en pasgeboren zoontje. Deze opstapeling van onprettige situaties, was voor hem een rede tot woede. Echter staat Dhr. S. open voor het beteren van zijn leven.

Het vonnis.

Voordat de politierechter haar oordeel gaf, hielp de Officier van Justitie de politierechter eraan herinneren dat S. al eerder veroordeeld was voor vernieling en toen een voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen had van 15 uren. De buurvrouw had een som van €5.000,- geëist, gezien de schade aan het tuinhek, een Boeddhabeeld en planten in haar tuin, maar dit was volgens de politierechter te veel. De Officier van Justitie voegde hieraan toe dat waar er twee vechten, er twee schuld hebben, maar eiste de al eerder genoemde 15 uren met daarbovenop 40 uren taakstraf. De raadsman van Dhr. S. vroeg als straf twee dagen gevangenisstraf, die S. al tijdens zijn voorarrest uitgezeten zou hebben.

Het vonnis van de rechter was als volgt:

De vernieling van het tuinhek was voorafgaand aan de voorwaardelijke straf van 15 uren taakstraf, waardoor deze dus verviel. Wel kreeg S. 40 uur voorwaardelijk taakstraf en een meldplicht bij de reclassering. Voor de bedreiging werd Dhr. S. vrijgesproken, wegens onvoldoende bewijslast.

Mijn mening.

Voor mijn eerste keer in de rechtbank denk ik dat dit een vrij spannende zaak was, ik probeerde mij in de schoenen te verplaatsen van de rechter om te beslissen wat ik met de zaak zou doen. De verdachte had het veel over het verbeteren van zijn leven en was vrijwillig met verschillende trajecten bezig die hem hierbij zou moeten helpen, maar leek echter weinig emotie te tonen bij het feit dat het vandalisme had gepleegd. Ik denk dat het voor een rechter enorm lastig zou moeten zijn om in dit soort zaken een uitspraak te moeten doen.

 Reflectie:

Deze zaak was erg complex, het was woord tegen woord met erg weinig bewijs, de uitspraak van de rechter had me verbaast, omdat ik namelijk niet geloofde dat de verdachte de schuldige was. Ik merk dat ik snel probeer te denken waarom mensen dingen doen en er een rede voor te zoeken. Ik zal objectiever moeten denken als ik in de rechtbank zou willen werken. Het lijkt me erg lastig om alleen naar de feiten te kijken en niet naar de persoon.

Maak jouw eigen website met JouwWeb